Daar zijn de extremisten weer!
In berichten in de media over veganisme of dierenrechten, of in discussies die daarop volgen, wordt veganisme vaak als iets ‘extreem’ neergezet. Dierenrechtenactivisten die vragen om de rechten van dieren te respecteren en die ervoor pleiten om op een andere manier met dieren om te gaan worden als extremisten gekarikaturiseerd. Geen eieren eten? Geen wol of leder dragen? Hoe extreem! Geen dierproeven, paardenkoetsen of dolfinaria? Daar heb je ze weer, die extremistische veganisten!
Het gebruik van het woord ‘extreem’ in discussies over veganisme doet bij mij direct belletjes rinkelen. Het is een afleidingsmanoeuvre om de aandacht te verleggen van het ethische debat (hoe wij dieren behandelen) naar een karakterschets van diegenen die het onrecht aankaarten. Het lijkt me dan ook te wijzen op het niet willen of niet kunnen aangaan van de inhoudelijke discussie. En ook de confrontatie met het eigen geweten niet te willen aangaan. ‘Ik doe niets mis hoor, ik ben en handel normaal! Het zijn die anderen die extreem zijn!’
In België worden jaarlijks bijna 11 miljoen varkens, 1 miljoen runderen, zo’n 301 miljoen vogels en nog talloze andere dieren gebruikt als proefdier (2016). Daarnaast zijn er nog vele duizenden dieren die gebruikt worden voor entertainment, die hun leven slijten in volières en dierentuinkooien of in de (in Vlaanderen niet zo) weidse jachtvelden worden neergeknald. In 2015 haalden Vlaamse vissers 22 duizend ton vissen aan wal. Vissen zijn zo’n ondergewaardeerde diersoorten dat ze zelfs niet als individuen worden geteld maar gewoon in gewicht worden uitgedrukt. Bij varkens worden hun tanden en staarten routineus afgeknipt, en hun ballen uit hun lijf getrokken. Een koe wordt keer op keer in verwachting gebracht om dan direct na de bevalling gescheiden te worden van haar kalfje, zodat mensen haar moedermelk kunnen drinken. In de legkippenindustrie worden mannelijke kuikentjes van één dag oud vergast of versnipperd. Vissen liggen urenlang te stikken, en veel dieren die het voorrecht hebben om als gezelschapsdier te leven eindigen niettemin als een statistiek in de boekhouding van een asiel. Te oud. Te lelijk. Niet braaf genoeg. Of gewoon beu en bij het afval gezet.
Strijden voor rechtvaardigheid, voor een maatschappij waarin ook de rechten van dieren worden gerespecteerd is niet extreem.
De aantallen zijn duizelingwekkend. Baby’s zijn het nog vaak, die nauwelijks de volwassen leeftijd hebben bereikt. Maar de aantallen en de leeftijd doen eigenlijk niet ter zake. Zelfs al zou het om minder dieren gaan, of zou de manier waarop ze behandeld worden meer humaan zijn (een zeer ironisch woord in deze context) dan nog wordt hen onrecht aangedaan. Het doet er niet toe of het nu om 100.000 koeien gaat of om 100 koeien, om bejaarde geiten of jonge bokjes. Elk van die dieren heeft een eigen unieke persoonlijkheid, kan pijn voelen en wordt onrechtmatig opgesloten, als koopwaar behandeld en van zijn of haar leven beroofd. Geen enkel dier wil vrijwillig aan het spit hangen of in de worsten worden gedraaid. Geen enkel dier wil opgeofferd worden voor de wetenschap. En geen enkel dier gaat met de glimlach naar het slachthuis, ondanks de cartooneske afbeeldingen van vrolijke varkentjes op de vrachtwagen waarin ze hun laatste reis slijten.
Dieren zijn geen dingen, maar pijngevoelige bewuste wezens, elk met een eigen individualiteit, elk met een eigen karakter. Strijden voor rechtvaardigheid, voor een maatschappij waarin ook de rechten van dieren worden gerespecteerd is niet extreem. Het getuigt van een enorme morele blinde vlek om diegenen die opkomen voor de rechten van de zwakkeren in de maatschappij af te schilderen als ‘extreem’. Wie dat woord in het debat gooit, mag zichzelf dringend eens een spiegel voorhouden, om zijn eigen gedrag met betrekking tot dieren onder de loep te nemen.
Geertrui Cazaux
Deze column verscheen in september 2018 in het eerste nummer van New Ethics Magazine.